Inhoudsopgave
Woestijnen in Drenthe
Net zo min als we ons ijsbergen kunnen voorstellen, drijvend in het IJsselmeer, kunnen we ons voorstellen dat in ons gebied sprake is geweest van ernstige woestijnvorming. Gezien ons klimaat van overwegend vocht brengende zuidwesten winden, zal ieder stuk grond binnen de kortste keren groen van de planten zijn. Woestijnvorming treedt op en blijft in stand indien er minder dan 200 mm regen per jaar valt. Hier in Nederland valt zo’n slordige 750 mm per jaar, dus met de vorming van woestijnen valt het wel mee. Zou je denken…
Toch heeft ons gebied, met name dan het zandige deel van Noord-Nederland erg te lijden gehad van woestijnvorming. Vooral voor de ingezetenen van talrijke Drentse dorpen zijn ze een grote plaag geweest. Wanneer de akkers onder stoven, bracht dit grote schade met zich mee. Vrijwel ieder Drents dorp had wel zijn eigen miniwoestijn. Maar bijzonder grote zandverstuivingen, en dan spreken we van aaneengesloten zandwoestijntjes van vele honderden hectaren groot, lagen bij Emmen, Odoorn en Drouwen. In het Drouwenerzand waren opgestoven hoogten van wel 10 tot 12 meter.
In de wetenschap worden de grote zandverstuivingen wel Atlantische woestijnen genoemd, omdat ze ontstonden onder een vochtig klimaat. Bovendien heersen er extreme microklimaat omstandigheden. Op de vlakke zandverstuivingen komen regelmatig temperaturen voor van 50 graden, op de zuidhellingen van de stuifheuvels soms meer dan 60 graden. ’s Nachts daalt de temperatuur er ook midden in de zomer gemakkelijk tot ruim onder het vriespunt. De woestijnomstandigheden worden aangevuld en gecompleteerd door de minimale beschikbaarheid van voedsel en vocht. Als plant en dier moet je wel van goede huize komen om het hier nog te redden.
Ontstaan
De meeste zandverstuivingen dateren van na 1500. In de Middeleeuwen kende men ze vrijwel niet. Hun ontstaan heeft wellicht aan meerdere factoren gelegen, maar in alle gevallen heeft de mens een grote invloed gehad.
Vooral na 1500 werd in Drenthe druk gebruik gemaakt van bestaande zandwegen. Vooral het interregionale verkeer kon er mee overweg. Er was langs bepaalde routes sprake van geregeld en soms ook druk verkeer, van postkoetsen en karossen wel te verstaan. Deze voertuigen kwamen het beste vooruit langs een goed ingereden zandweg. Maar door het vele gebruik trokken de wielen te diepe sporen in het zand. Er bleef regenwater in staan, er ontstonden kuilen etc. Reden om naast het oude spoor een nieuw te maken. De wegen werden zo steeds breder. Op het Balloërveld en op de Gasterse heide zijn trajecten van deze historische snelwegen bekend (en nog steeds zichtbaar) die hier en daar wel zo’n 400 meter breed zijn. In het lege Drentse heidelandschap waren deze wegen georiënteerd op de verschillende kerktorens. Die van Vries, Anloo en Rolde waren in Noord-Drenthe bakens in een zee van heide.
Vanuit deze verlaten uitgereden zandsporen zijn in toenemende mate zandverstuivingen opgetreden. De grote zandverstuiving bij Gasteren heeft er wellicht zijn ontstaan aan te danken. Zeker is dat de stuifduinen in de Appelbergen bij Haren ontstaan zijn door verstuiving van kapotgereden sporen. Ze zijn nog heel goed zichtbaar.
Een andere en wellicht veel belangrijker ontstaansreden van deze bedreigende miniwoestijnen was het agrarisch gebruik, of liever misbruik van het landelijke gebied rond de dorpen. Vooral na 1600 ontstond er een sterke behoefte aan mest. Schapenmest was erg belangrijk omdat het zo goed was. Om jaar in jaar uit een redelijke roggeoogst van de schrale zandige akkers te halen moest zwaar bemest worden. Dat deed men met een mengsel van heidehumus en schapenmest
Om de mest op te vangen gebruikte men strooisel en heideplaggen in de potstal. De plaggen stak men op de heide. Eeuwenlang vond er een continu transport plaats van voedende bestanddelen van de heide richting akkers. Geen wonder dat de heidebodem een steeds slechtere structuur kreeg. Bovendien bestond de zandige bodem onder de heide van oorsprong al uit veelal aangewaaid zand.
Doordat de schaapskudden vooral in het begin van de vorige eeuw een bijzonder grote omvang kregen, ontstonden door vertrapping langs de schaapsdriften bij de dorpen open zandgangen die gemakkelijk verstoven. Eenmaal ontstaan kunnen de zandverstuivingen in het droge gemakkelijk stuivend heideterrein steeds groter worden.
Meermalen werden ze een regelrechte bedreiging voor mens en dorp. Hoewel niet zo erg als op de Veluwe, waar complete dorpen zijn ondergestoven, had men er hier toch ook erg veel last van. Meermalen werden kiemende roggeplantjes door het striemende zand als het ware onthoofd, of akkers raakten bedolven onder het zand.
Soms was de jaarlijkse schade zo groot dat maatregelen genomen moesten worden. Er werden zogenaamde “zandheren” aangesteld, die moesten toezien op het beteugelen van de zandoverlast. Dat dit nodig was blijkt wel uit het feit dat de grote weg tussen Gasselte en Borger in de vorige eeuw vaak volledig onderstoof met soms wel een meter fijn wit zand; zand dat bovendien bijna dagelijks weg moest worden geschept. Men wierp wallen op om het zand te keren en plantte dennen en berken om het zand vast te leggen, maar vaak had dit weinig resultaat.
Pas in het begin van deze eeuw heeft men kans gezien om het meer dan 300 hectare grote zandgebied van Drouwen vast te leggen. De bodem werd met afgemaaide heide bedekt om het stuiven tegen te gaan en om de vele duizenden dennetjes te beschermen. Na tientallen jaren werd de overwinning behaald. Velen hebben er jarenlang een goede boterham aan verdiend.
Behalve met het Drouwenerzand gebeurde hetzelfde met de uitgestrekte zandduinen bij Diever, Appelscha, Odoorn en Emmen. Ook de zandduincomplexen bij Norg, Steenbergen en Zuidlaren werden vastgelegd door ze met Grove dennen te beplanten. Ook Glimmen heeft zijn zandverstuiving gekend, maar daar heeft men in de vorige eeuw al het stuifzand weg gegraven voor de aanleg van de grote doorgaande verbinding naar Friesland.
Momenteel zijn deze verschrikkelijke stuifzanden veelal onze aantrekkelijkste natuur- en recreatiegebieden, waarvan talrijke natuurwaarden geroemd worden. Er zijn, zoals bij het Drouwenerzand, ontspanningen en theehuizen gebouwd, van waaruit men prachtige wandelingen kan maken. Ze trekken duizenden bezoekers.
Woestijnvorming tijdens de ijstijd
Ons gebied heeft eerder op nog veel grotere schaal kennis gemaakt met het fenomeen woestijnvorming. Daarvoor moeten we ver terug in de geschiedenis. Maar de gevolgen ervan zijn overal, maar vooral in de Veenkoloniën nog goed zichtbaar.
In het laatst van de afgelopen ijstijd is het hier lange tijd zo koud geweest dat plantengroei op ruime schaal onmogelijk was. Vooral de beddingen van de Drentse riviertjes waren brede en diepe, kronkelende zandbanen. Doordat de zeespiegel wel zo’n 80 meter lager stond dan nu het geval is, hadden de oer-Hunze, de Drentse Aa en andere riviertjes een volstrekt ander karakter. In de zomer vervoerden ze vrij veel smeltwater, in de winter lagen ze vrijwel droog of waren stijf bevroren. Vooral in de winter en het vroege voorjaar verstoof er bijzonder veel zand uit deze beekdalen. Dit zand is als een deken over het omringende landschap gewaaid. Vandaar dat men het dekzand noemt. Vrijwel overal in Drenthe en omstreken kom je dit aangewaaide zand in de directe ondergrond tegen.
Vooral in de brede zandige dal vlakte van de Hunze, oostelijk van de Hondsrug, is bijzonder veel zand verstoven en in brede dekzandruggen terechtgekomen. Het gebied tussen Zuidlaren en Hoogezand, moet het karakter hebben gehad van een soort Sahara of een Arabische zandwoestijn, maar dan erg koud. Nu het veen uit dit gebied verdwenen is, en de laatste restanten door landbouwactiviteiten verteerd zijn, komt in dit gebied het zeer oude woestijnoppervlak en zijn reliëf weer tevoorschijn. Met alle gevolgen van dien. Tot voor kort waren in ieder voorjaar de zandstormen in dit veenkoloniale gebied berucht.
Wat zo fraai is, is dat er verschillende terreinvormen uit het laatst van de ijstijd bewaard zijn gebleven. Sommige hebben het karakter verworven van natuurmonument.
Dit laatste is bijvoorbeeld het geval met de Duunsche Landen, een bultig zandlandschapje bij Spijkerboor ten oosten van Annen. De zandbulten blijken te behoren bij een bijzonder groot type stuifduin uit de laatste ijstijd. Het gebied is volstrekt uniek omdat het zo dicht bij de Hunze te beschouwen is als een oud rivierduin. De vorm van het geheel is een soort groot hoefijzer met een diameter van 2 kilometer, met het open eind naar het westen gekeerd. Hoewel er door de boeren veel is gegraven en zand verplaatst is, geeft de ligging van een aantal boerderijen de omtrek van dit zandduin goed aan. Bovendien is de morfologie zeer bijzonder in dit nagenoeg platte landschap.
Om een indruk te krijgen van het voormalige ijstijdwoestijnlandschap en vooral van zijn reliëf, is het goed om over de Kielster achterweg te rijden richting Bareveld. Met name het akkerbouwgebied ten oosten van de weg geeft een fraai reliëfrijk beeld, met hoogten en laagtes. De laatste tekenen zich vaak donker af doordat ze het langst vochtig blijven.