
Als een verzamelaar van archeologische en/of geologische objecten verhuist naar een kleinere woning of om andere reden zijn of haar verzameling niet meer kan houden, zien we dikwijls dat een beslissing over het lot van de collectie in een onzekere fase belandt. In het meest sombere scenario verdwijnt alles in de kliko. Gelukkig zijn er ook genoeg gevallen bekend waarbij voorzichtigheid en zorg voor de collectie wel hoog in het vaandel staan. Een voorbeeld is de collectie van Ben Meijer uit Emmen die niet alleen door hem, maar ook al voor een deel door zijn ouders werd verzameld.
Bij een verjaardagsfeestje medio 2024 werd ik benaderd door een neef. Hij vertelde dat de schoonvader van een kennis een collectie stenen had waar iemand ‘naar zou moeten kijken’. Het betrof o.a. ‘vuistbijlen’ en fossielen. Zou ome Jaap misschien eens…….??

Bij een bezoek aan de woning van dhr. Meijer overtrof de hoeveelheid, maar zeker ook de kwaliteit van de vondsten mijn stoutste verwachtingen. Zelfs in een garagebox enkele kilometers verderop was nog een respectabele hoeveelheid fraaie fossielen opgeslagen. Naast archeologisch materiaal uit Drenthe, betrof het o.a. Carboonfossielen uit Ibbenbüren, bliksembuizen, fossielen uit kalkgroeves en vooral een belangwekkende collectie fossielen uit zandgroeves bij het Duitse Wilsum.
Omdat dhr. Meijer al was verhuisd en de collectie niet mee kon, was hij en zijn familie van mening dat er voor de collectie een goede plek zou moeten worden gevonden. Een publieke instelling had de voorkeur omdat de collectie dan toegankelijk bleef voor publiek en onderzoekers.
De bestemming van de twee belangrijkste collectieonderdelen wil ik even noemen. Voor het archeologische deel was duidelijk dat dit in de Provinciale collectie (Drents Museum en Noordelijk Archeologisch depot in Nuis) zou moeten worden opgenomen. Dit werd eind 2024 geregeld.
Vanuit wetenschappelijk oogpunt het belangrijkste en ook verreweg het grootste deel van de verzameling waren de prachtige fossielen uit Wilsum. Na verschillende opties te hebben overwogen, bleek het Hunebedcentrum in Borger de juiste plek te zijn. Er is al vergelijkbaar materiaal aanwezig en daarnaast werken Tom Koops en Harry Huisman er aan de collectie. Zij zijn juist met betrekking tot de betreffende fossielenkenners bij uitstek.
De wijze waarop Ben Meijer zijn collectie een nieuwe bestemming heeft gegeven is zeker een groot compliment waard. Om het in het Drents te zeggen ‘Het kun minder’.
Jaap Beuker
Oud hoofdconservator Drents Museum

Herinneringen van Tom Koops aan de familie Meijer
Tientallen jaren geleden kwam ik als zwerfsteenverzamelaar en trouwe adept van Harry Huisman en Freek Rhebergen op de eerste ‘Sponzendag’ in Roden. Deze dag in 1991 was georganiseerd door Ton & Ton; t.w. de Groningers Ton Tuinder en Ton Schimmel. Het moest een dag worden waar verzamelaars van uitsluitend fossiele zwerfsteensponzen hun ervaringen zouden kunnen uitwisselen en hun vondsten kwamen tonen. Het zou ook een dag moeten worden waarbij onbekende fossielen zouden worden bestudeerd en zo mogelijk gedetermineerd. Bovenal was het de bedoeling dat het een gezellige, leerzame dag zou zijn. En dat werd het!
Zelf moest ik af van het begrip ‘Silurische Sponzen’, dat zo lekker allitereerde en dat ik mij uit o.m. de informatieve boekjes van Henk Krul (‘Stenen zoeken’ en “Geologische zwerftochten’) had eigen gemaakt, maar moest dit in mijn hoofd omzetten naar het ‘Ordovicium’, de geologische periode die voorheen als Onder-Siluur werd aangeduid, maar inmiddels een zelfstandige eenheid is. Ordovicische sponzen waren het dus en hiervoor gold toen nog een eenvoudige regel: je had min of meer bolvormige kogelsponzen en de rest behoorde tot het geslacht Aulocopium of het waren Krijt-sponzen. Hoe eenvoudig kon het zijn…
Dat bleek achteraf allesbehalve het geval te zijn. Op de bijeenkomst in Roden kwam men aanzetten met oude vakliteratuur. Het boek ‘Palaeospongiologie’ van Rauff uit 1875 en artikelen over ‘lavendelblauwe verkiezelingen’ van Anderson, Bijlsma en Boekschoten. Het duizelde mij en ik voelde me heel klein aan het begin van een eindeloze ontdekkingstocht.
Op een gegeven moment werd er aan het eind van de middag gediscussieerd over een voor mij totaal onbekende Aulocopium-achtige spons genaamd Aulocopella; en dan ook nog meerdere soorten: cepa, hemisphaericum, dactylos…. Ik voelde mezelf een spons die deze informatie allemaal met grote gretigheid opzoog.
Wat ik me ook nog goed herinner was een vriendelijk, bescheiden echtpaar dat samen achter een tafel zat met voor hen uitgestald een deel van hun verzameling. Fossielen van zand- en grindgaten uit de buurt van hun woonplaats Emmen (zoals groeve De Boer bij Emmerschans) en de Wilsumer Berge, nèt over de grens achter Emmelkamp. Het was het echtpaar Meijer met vooral diverse sponsfossielen uit de Krijt-periode. Zij toonden mij heel specifiek exemplaren van Guettardia (nu: Guettardiscyphia) en vroegen of ik die ook had. Ik moest ontkennen en ik nam me voor hier in het vervolg extra op te letten. Sommige momenten zetten zich vast op je harde schijf en vergeet je nooit meer.
Uiteindelijk was deze eerste Sponzendag zeer gezellig, uiterst leerzaam en dus zeker geslaagd, maar ik ging met veel meer vragen naar huis dan waarmee ik kwam.
Heel speciaal vond ik de mededeling van directeur Harrie Wolters, dat de collectie van het echtpaar Meijer uit Emmen nog steeds bestaat en dat hun zoon Ben onlangs heeft besloten deze over te laten aan het Hunebedcentrum; precies op de plek waar deze m.i. het beste thuishoort.
