
Het is woensdagmiddag. In de koepelzaal van het Hunebedcentrum zijn drie mensen druk aan het werk. Peter en Karin de Vries en Tom Koops zijn bezig met fossiele sponzen. Een voor een worden de zwaar verkiezelde fossielen uit dozen en doosjes gepakt en op tafel gelegd, bekeken en gesorteerd. Een leek zal er gewone stenen in zien, maar deze kenners weten beter. Sommige sponzen worden aandachtig met de loep bekeken voordat deze een naam krijgen toebedeeld. Er wordt druk overlegd en gedetermineerd, waarna de fossielen, voorzien van naam en vindplaats, in houten laden met vakjes worden gelegd. Er zijn nog vele honderden te gaan….
Een verzamelaar met een lange adem
Peter de Vries uit Sappemeer is één van de vele verzamelaars in ons land, die zich gespecialiseerd hebben op verkiezelde fossielen. Na zijn eerste vondst in Overijssel van een verkiezelde goniatiet, zo’n zestig jaar geleden, was hij ‘verkocht’. Goniatieten waren primitieve inktvisachtigen uit de Carboon-periode. Lang geleden dus. Als zwerfsteen zijn goniatieten zeldzaam. De vondst van deze goniatiet vormde de start van een hobby die nog steeds voortduurt. Van talloze vindplaatsen in Oost- en Noord-Nederland en in het Duitse grensgebied bracht hij in de loop van de tijd een bijzonder indrukwekkende verzameling zwerfsteenfossielen bijeen. Naast vele honderden verkiezelde sponzen, koralen en andere fossielen, is vooral zijn lokaalverzameling uit een zandgroeve bij Alteveer in Oost-Groningen van betekenis. Grind levert deze groeve weinig op, maar naarstig zoeken en volhouden, leverde na jaren een kleine, boeiende verzameling op. De mooiste fossielen van deze vindplaats heeft hij bijeengebracht en afgebeeld in een platenatlas.
Peter en Karin hebben hun grote verzameling fossielen aan het Hunebedcentrum in Borger geschonken. Hun collectie blijft op deze manier bewaard en komt zo voor een breder publiek beschikbaar. De fossielen zijn te beschouwen als geologisch erfgoed. En erfgoed bewaar je, bij voorkeur in musea. Bezoekers kunnen zich in de nabije toekomst vergapen aan de veelvormigheid van deze bijzondere groep fossielen.


Verkiezelde fossielen en een oerrivier
Rijn en Maas zijn bij iedereen bekend. Samen met de IJssel zijn zij de belangrijkste rivieren in ons land. Toch vallen deze rivieren in het niet bij de Eridanos, de grootste rivier die Europa ooit heeft gekend.
Alles wat we over de Eridanos weten, ligt in de ondergrond. De rivier zelf bestaat niet meer. Geen ijstijdmens, net zo min als een Neanderthaler, heeft ooit aan de oever van de Eridanos gestaan. Ruim een half miljoen jaar voordat Scandinavisch gletsjerijs ons land in zijn greep kreeg, was de Eridanos al van de landkaart verdwenen. Waar de oude Grieken dachten dat zij aan de oever stonden van een brede ‘noordelijke rivier’, die zij Eridanos noemden, bleek dit de zuidelijke Oostzee te zijn. Wat zij daar moesten? Kostbaar barnsteen halen.
De Eridanos ontstond zo’n 40 miljoen jaar geleden in Lapland, in het noorden van Scandinavië. Het ontstaan had te maken met aardkorstbewegingen. Door tektonische oorzaken, die verband hielden met de vorming van de Alpen, kwam dit gebied langzaam omhoog. De nog jonge rivier werd bovenstrooms gevoed door talloze beken en zijrivieren, die grote delen van Noord-Scandinavië en Noord-Rusland afwaterden, waarschijnlijk zelfs tot aan de Witte Zee. Door het steeds grotere verval nam de erosie in het noorden van Europa flink toe.

De Eridanos vervoerde slib en zand zuidwaarts. In het gebeid van de zuidelijke Oostzee bij Danzig vormde de rivier aanvankelijk een delta. Deze groeide in westelijke richting steeds verder uit, richting Noordzee. Toen het klimaat in het Laat-Tertiair voelbaar verslechterde, vervoerde de Eridanos steeds meer zand met grind, naar het Noordzeegebied, en het noorden van ons land.
Op het hoogtepunt van zijn ontwikkeling, in het Pleistoceen, was de rivier zo’n 2700 km lang. De monding lag aan de oostkust van Engeland. Rivieren als Rijn, Wezer, Elbe, Oder, Weichsel, en de Thames in Engeland, waren lange tijd zijrivieren van deze enorme ‘Baltische oerstroom’.
Na een bestaan van vele tientallen miljoenen jaren legde Europa’s machtigste rivier, zo’n 700.000 jaar geleden, het loodje. Oorzaak? Oprukkend landijs. De ‘Europese Amazone’, zoals de Eridanos wel eens wordt genoemd,verdween hierdoor voorgoed van de kaart.

De delta van de Eridanos
Over grote delen van Scandinavië en Noordwest-Rusland bestaat de bodem uit oeroude rotsen. Het zijn vooral granieten en metamorfe gesteenten zoals gneis en kwartsiet. Deze dateren uit het Precambrium. Toch was dit niet de uitgangssituatie. In het verleden waren deze gesteenten bedekt door jongere afzettingen. Tijdens het Ordovicium, toen dit gebied nog ergens in de buurt lag van het huidige Argentinië, zijn in een ondiepe zee kalksteenlagen gevormd. Restanten van deze afzettingen komen nog voor in een groot gebied rond en ten oosten van Sint Petersburg in Rusland en verder in de Botnische Golf. De kalksteen-afzettingen verder naar het zuiden in het Oostzeegebied zijn voor dit verhaal van minder betekenis.
Tijdens het Mesozoïcum en in de eerste helft van het Tertiair heerste een warm/vochtig klimaat. Nergens was het koud of waren er ijskappen. Chemische verwering had miljoenen jaren de overhand. Niet alleen graniet en gneis hadden hier van te lijden, maar ook een groot deel van de kalksteenlagen verdwenen in Noord-Europa door uitloging en oplossing Hoe ver en in welke dikte deze Ordovicische kalksteenafzettingen zich in Finland en Rusland naar het noorden toe uitstrekten, is niet te achterhalen. Duidelijk is wel dat zich op de rotsondergrond een dik pakket verweringsmateriaal moet hebben gevormd. Door de langdurige chemische verwering bestond dit verweringsdek voornamelijk uit kwartszand, kwartskiezels en losse verkiezelingen. De overige minerale bestanddelen waren door oplossing verdwenen.

In het Laat-Tertiair en het Vroeg-Pleistoceen is dit verweringsdek door de Eridanos en zijn zijrivieren aangetast en grotendeels geërodeerd. Slib, zand en grind werden zuidwaarts getransporteerd en aan de monding van de rivier bij Danzig in de zuidelijke Oostzee afgezet. Daar vormde de Eridanos een delta. In de loop van de tijd bouwde de rivier zijn delta uit in westelijke richting naar de Noordzee.
In het Laat-Plioceen en vooral in het Vroeg-Pleistoceen vormde de Eridanos een grote delta, die delen van Denemarken, Noord-Duitsland, Noord-Nederland en vooral de Noordzee besloeg. Alleen al in de Noordzee is door de Eridanos een hoeveelheid sediment afgezet, die op zo’n 64.000 km3 wordt geschat.

De Eridanos in Noord-Nederland
Een van de zijtakken van de Eridanos stroomde zo’n 4 miljoen jaar geleden door Noord-Nederland. In die tijd begon het klimaat op nadering van het IJstijdvakdanig te verslechteren. Het gevolg hiervan was, dat de rivier grover zand met kwartsgrind naar het Noordzeebekken vervoerde. Ons land vormde toen een ondiep randgedeelte van de Noordzee. In de voormalige zandgroeve van de Firma de Boer bij Emmerschans konden jarenlang lagen uit het Plioceen met fijnkorrelig wit kwartszand van de Eridanos worden bestudeerd.
Voorlopers van de Wezer en de Elbe maakten op een later moment in het Pleistoceen lange tijd deel uit van het stroomstelsel van de Eridanos. Afhankelijk van de klimaatomstandigheden vervoerden deze rivieren ook veel sediment. Naast zand, namen oer-Elbe en oer-Wezer ook veel grind en stenen mee. Deze grindhoudende zandlagen bevinden zich op enige tientallen meters diepte in de bodem van Noord- en deels ook Midden-Nederland. De totale dikte van de Eridanos-afzettingen in ons land bedraagt ruim 200 meter.


Na de ‘moord’ op de Eridanos
In Drenthe en in Oost-Groningen wordt in zandzuigerijen van enige diepte wit kwartszand met grind opgezogen. Uit de samenstelling van de grindstenen blijkt duidelijk de herkomst van het materiaal. Een deel ervan is Eridanos-grind en komt uit het noorden van Europa. Een ander, belangrijker deel is van Duitse herkomst. Nadat in het Midden-Pleistoceen de rol van de Eridanos door oprukkend landijs uitgespeeld was, stroomde ook de Rijn nog een tijdlang door Noord-Nederland. De Rijn heeft op grote schaal oudere rivierzanden geërodeerd en samen met eigen materiaal elders weer afgezet.
Nog ingrijpender waren erosieprocessen in de Elster-ijstijd. In deze periode vond op grote schaal erosie en verspoeling plaats van oudere riviersedimenten. Noord-Nederland was destijds tot ongeveer aan de huidige Overijsselse Vecht bedekt door een dik pakket landijs. Smeltwater dat onder de ijskap naar de voorrand van de ijskap stroomde, stond onder zeer hoge druk, waardoor onder het ijs een reeks noord-zuid verlopende geulen in de ondergrond werden uitgespoeld. Sommige van deze geulen zijn een paar honderd meter diep. Deze geulen zijn voor een belangrijk deel weer opgevuld met stroomopwaarts geërodeerd kwartszand en grind. Voor een deel was dit wit Eridanoszand en materiaal dat door Duitse rivieren was afgezet.
In de daarop volgende Saale-ijstijd zijn deze geulafzettingen in Groningen en Oost-Drenthe tot enige tientallen meters diepte ijstektonisch gestuwd en geplooid. Op enkele plaatsen in Noord- en Oost-Drenthe ligt dit grove grindhoudende zand uit de Elster-ijstijd zelfs aan het oppervlak (Vries, Roden, Langelo). In het Hondsruggebied is dit het geval bij Annen, Ees en Exloo.
Om kort te gaan, zand en grind dat oorspronkelijk in afzettingen van de Eridanos en in die van oer-Elbe en oer-Wezer voorkwamen, is op een later moment in het Pleistoceen geërodeerd, verspoeld en als (grindhoudend) smeltwaterzand tijdens de Elster-ijstijd in geulen afgezet.





Verkiezelde Eridanos-fossielen
De bijna 200 meter dikke zandlagen van de Eridanos in de bodem van Noord-Nederland bevatten weinig grind. Waarschijnlijk was de stroomsnelheid destijds te gering. Het meeste grind bestaat uit kwarts, voornamelijk als grijswitte magmatische kwarts en vezelige, halftransparante kwartsiet. Daarnaast komen in Eridanosgrind blauwzwarte, paarsblauwe tot blauwgrijze, zwaar verkiezelde kalksteentjes en fossielen voor.
De verkiezelde fossielen zijn door riviertransport meestal afgesleten of beschadigd. Oorspronkelijk komen deze grindfossielen uit Ordovicische kalksteenlagen, die in het Mesozoïcum en het Tertiair door verwering verdwenen zijn. De fossielen waren al verkiezeld toen ze nog in de oorspronkelijke kalksteen zaten. Het bekendst zijn verkiezelingen van knikkeralgen, sponzen, koralen en massieve bryozoën. Daarnaast zijn in zwaar verkiezelde kalksteentjes nog veel andere fossielen gevonden, alle van Ordovicische ouderdom.
Bij het verkiezelingsproces is de kalk waar deze fossielen oorspronkelijk uit bestonden, molecuul voor molecuul door silica (kiezel) vervangen. Hierbij bleven vorm en skeletstructuur vaak uitstekend bewaard. Bij het verweren en oplossen van de kalksteenpakketten bleven de verkiezelingen als residu over en maakten deel uit van het verweringsdek dat zich over grote delen van Noord- Scandinavië en Noordwest-Rusland moet hebben uitgestrekt.
Onder de fossielen zijn vooral de sponzen aan hun vorm goed te herkennen. De ronde afgeplatte Aulocopium-spons valt al van verre op, maar ook de kogelronde sponsjes in al hun variaties, zijn niet moeilijk tussen het overwegend lichtkleurige grind te herkennen. Ze worden al decennia door talloze fossielverzamelaars verzameld.
In de loop van het Tertiair koelde het klimaat in aanloop naar de ijstijden geleidelijk af. De Eridanos kreeg hierdoor vooral in het Plioceen meer water te verwerken. Hierbij werd in de loop van de tijd een enorme hoeveelheid kwartszand, grind en stenen richting Noordzee getransporteerd.
Fossielen zoeken kan nog steeds, maar het wordt steeds moeilijker. Door opschaling van zandwinningsbedrijven krijgen steeds minder fossielzoekers de gelegenheid om in het grind te zoeken. Toestemming wordt om veiligheidsredenen vrijwel niet meer gegeven. Alleen in bijzondere gevallen worden er uitzonderingen gemaakt. Dit is een betreurenswaardige ontwikkeling, die waarschijnlijk niet te keren is.









Harry Huisman
Harry Huisman is conservator geologie in het Hunebedcentrum.
Dit bericht is met toestemming gekopieerd vanaf het Hunebed nieuwscafe